Richtlijn HIV
Deze pagina is het laatst bewerkt op 1 jun 2010 om 10:58. | Deze pagina is 91.339 maal bekeken.

Preventie van moeder-kind overdracht: zwangerschap, bevalling en neonatale periode

Uit Richtlijnen HIV

Versie op 1 jun 2010 10:58 van Mtuut (Overleg | bijdragen)
Ga naar: navigatie, zoeken

De werkgroep verwijst voor de bespreking van de literatuur en de aanbevelingen naar de Amerikaanse richtlijnen, die op 24 mei 2010 ge-update werden. Het is opvallend hoever de Nederlandse richtlijn uit 2007 voor wat betreft de preventie moeder-kind overdracht van HIV overeenstemt met de Amerikaanse perinatale richtlijn.
Er zijn echter een aantal kanttekeningen te maken en de werkgroep stelt voor op een aantal punten af te wijken van de Amerikaanse richtlijn op basis van recente of niet gebruikte literatuur. Belangrijk in dit opzicht is dat in Nederland het tot nu toe gevoerde preventie beleid tot de meest effectieve in de wereld mag worden gerekend met een overdracht van 0% tussen 2000 en 2008 (n=689; gegevens Stichting HIV Monitoring).

  • Bij zwangeren met een co-infectie (tbc of toxoplasmose) wordt geadviseerd eerst te starten met behandeling van de co-infectie en pas na twee weken met HAART om bij eventuele bijwerkingen deze beter te kunnen relateren aan specifieke medicatie;
  • Bij nog onbehandelde zwangeren waarbij HAART gestart wordt ter preventie van moeder-kind overdracht wordt geadviseerd te starten rond 20-24 weken en eerder naarmate de HIV-RNA load hoger is teneinde de kans te vergroten dat de load voor de partus ondetecteerbaar is [Katz, 2010; Read, 2010];
  • Meting van de HIV-RNA load gebeurt na 30 weken om de 4 weken [Richtlijn Antiretrovirale behandeling, NVAB / CBO 2007, verwijzen naar hoofdstuk monitoring?].
  • Een spiegelbepaling van de proteaseremmers lopinavir/ritonavir en nelfinavir wordt aanbevolen: data over de optimale dosering van de lopinavir tableten in de zwangerschap zijn nog onderweg terwijl voor nelfinavir bewezen is dat deze dalen in de zwangerschap. Alternatief kan een standaard spiegelbepaling 4 weken na start van de therapie worden ingesteld. Spiegelbepaling van nevirapine wordt aanbevolen wanneer de HIV-RNA load niet goed doordaalt of wanneer sprake is van een blip gelet op de mogelijkheid van veranderde farmacokinetiek van deze middelen in de zwangerschap [Nellen, 2008];
  • Het kan overwogen worden om HAART na de partus te staken bij die vrouwen bij wie de nadir van de CD4 lymfocyten voor HAART start in de zwangerschap boven 250 x 106 cellen/ml bedroeg, omdat in de zwangerschap het CD4 celaantal fysiologisch verlaagd is en zich kan herstellen na de zwangerschap [Towers, 2010];
  • Wanneer de laatste HIV-RNA meting voor de partus > 50 k/mL bedraagt wordt een electieve sectio bij 39 weken geadviseerd [Boer, 2010]. Indien de omstandigheden gunstig zijn (a term, vaginaal mutipaar, staande vliezen en dalende load), lijkt het vigerende Nederlandse beleid van een vaginale partus bij een HIV-RNA load < 400 c/mL veilig;
  • Voor de neonaat wordt 4 (en niet 6) weken post-expositie profylaxe, meestal bestaande uit zidovudine met lamivudine geadviseerd, in overleg met een in HIV infectie gespecialiseerde kinderarts (gezien gebruik tot nu toe in Nederland en de effectiviteit van de preventie).

 

Literatuur